Waar het huis verdwenen is
bleef een tempel van de liefde
nagedachtenis van wie hier woonden.
Hun Florentijnse lente van verlangen
vond een schijn van overleven
die de winter zachter maakt.
Marinus
Waar het huis verdwenen is
bleef een tempel van de liefde
nagedachtenis van wie hier woonden.
Hun Florentijnse lente van verlangen
vond een schijn van overleven
die de winter zachter maakt.
Marinus
Ik heb de leegte gezocht
van een warme zomermiddag die verging
in het Kootwijkerzand zonder daden
geruisloos, licht bewolkt, verlaten.
Dit zand heeft alles toegedekt
met ongeschonden verten
niet wetend wat stormen benamen
waarin reizigers hebben gedwaald.
Dit is natuur nog in dit land
die tevredenen of legen overstemt
zonder roepende in de woestijn
geen kemelsharen jas te zien
van een wegbereider lang geleden
de boetgezant te allen tijde.
Marinus
Tijdens de voetreis langs een kleine rivier
in de schaduw van hoog begroeide oevers
wist ik mij door monniken omgeven
eeuwen geleden op weg naar hun kapel.
Bij een voorde waadden zij waardig
naar de jonge boom aan de overzij
zoals de rituele weg gebood
beschreven voor het spatiamentum.*
Hier scheidden onze wegen naar het leek,
aan stalen kabels weersprak het veer
de teksten van bezwering.
In het donkere water van een schijnkapel
zag ik in gevierde eenzaamheid
een oude schildering in groen gedragen.
Marinus
*een wekelijkse bezinningswandeling
Het verre zonlicht wordt verstrooid
volgens kosmische wetten
die menners laten rekenen
aan de voortgang van bestaan.
Ontwerpers van heilige plaatsen
vonden bij het dagen van de winterwende
licht in koepelgraven een zonnecel
een menselijk gareel van eeuwigheid.
Vage onrust om de oude zonnewagen
met het schrikbeeld van de dag
dat een menner vuur en ander ontij morst
tijdens ‘paradise regained’* aan zee
met waaiers van vuur en zij
en zonnevogels aan de horizon.
Marinus
*Gedicht van H. Marsman (1899-1940)
Voor het hoge venster ruisen
platanen langs het water,
aquarelleren de binnenruimte
van een stads boomtheater.
De slagen van de roeier
gaan in stille regelmaat
over de zilveren singel
langs de oude binnenstad.
Vanaf het boothuis nadert hij
de ophaalbrug, miniatuur
voor een handschrift, zicht
op een sierlijke balans.
Marinus
De stilte van Suzette* is gebleven,
zij deelt haar dagen soms met ons.
Haar lot was met een tijd verweven
die voor- en onrecht samenbracht.
Een camera obscura heeft gezien
wat voorbeeldig over dood en liefde gaat.
Kom in ‘t verlaten park en schouw
hoe haar verhaal geweest kan zijn.
Zij richt de ogen ter aarde
alsof ze juist een hof betreden heeft,
waar eeuwigheid verschijnt.
Er waren mensen die haar redden,
die zagen wie zij was, wist hij
toen zij stil terzijde keek.
Marinus
*Suzette Noiret, personage uit “De familie Kegge” (1851) van Hildebrand (Nicolaas Beets, 1814-1903)
J. Bronner maakte beelden van enkele karakters uit de Camera Obscura (Hildebrand-monument, 1962, Haarlem). Suzette staat ook in Eindhoven.
Als je wandelend een aardappelveld met bloesem passeert, is De aardappel van H.H. ter Balkt (geb. 1938) niet ver weg. Het gedicht verscheen in Groenboek (Amsterdam 1973, De Harmonie). Habakuk II de Balker was Ter Balkts dichtersnaam in die dagen.
De aardappel
De bes van de aardappelplant
op een stokje geprikt vliegt
hoog als de heks op de bezem
boven dak van hoeve en schuur
en beroofd van hoofdtooi, loof
en stengel, toeven onder de rook
in de bruine manden de knollen,
bestemd om af te dalen ter helle.
Je morrelt, en kijk wat er gebeurt als de gedachten zich aaneenrijgen. In 1998 verscheen de bundel Tegen de bijlen, waarin ik regels las als En beteugel ons, elektronen En beteugel ons/Laat af te morrelen aan eeuwenoude ketens. Zo’n aardappelveld stemt tot nadenken.
Marinus
Staand op de brug over het spoor
zag ik na de oorlog de treinen komen
in het geblakerde eindstation.
Nog zuchtten ze onder de rook
van het vuur in de loc
die knarsend en blazend vertraagde
stilstaand even later zonder tekens
van vertrek bij de bok aan een perron
dat langzaam uitgestorven raakte
na de omhelzing van weergekeerde reizigers.
Ik wachtte nog op het keren
met het draaiplateau van het rangeerterrein.
Weer in het weidegebied zou een rookpluim
met alle stedelijke somberheid verwaaien.
Marinus
Deze versregel is van Leo Vroman (geb. 1915) uit zijn gedicht “Altijd”, dat voor het eerst verscheen in de bundel “Gedichten, vroegere en latere” (1949). De Amerikaans-Nederlandse dichter-tekenaar-wetenschapsman (bioloog) schreef in 2012 nog nieuwe poëzie. Lees zijn blog op http://vromanfoundation.com/.
De aarde is zwaar, de sterren zijn ver,
en ik ben wentelensmoede,
wilde versintelen als een ster,
moet op en onder spoeden.
De zwarte, dikke wereld rond
laat ik mij onder het gaan
steigeren, kantelen op mijn mond,
opstaan en slapengaan,
opsteigeren, omkantelen op mijn mond,
opstaan, slapen gaan.
En lang nadat ik dood zal zijn
dein ik nog op en neer,
bevonden groot, bevonden klein,
een doodgewankeld heer.
Met de “Broadway Boogie Woogie “ (1943) van Piet Mondriaan benader ik deze tekst en weet ik me gesteund in het begrip daarvan. Toch heeft Vroman natuurlijk niet aan het werk van Mondriaan gedacht, toen hij zijn gedicht schreef. Maar de toevallige samenkomst van hun werk in mijn gedachten spreekt me aan.
J.L. Locher schreef over dit schilderij in zijn studie “Piet Mondriaan” (Amsterdam, 1994, p. 88):”…in deze compositie is het zwart geheel verdwenen. Volkomen nieuw is de versplintering van de gele lijnen door talloze blokjes in rood, blauw en grijs….”. Locher zag “dansende grotere kleurvlakjes zich vrijmaken van de omsluiting door lijnen…”. In het geheel herkende hij een pulserende beweging. Ook de witte vlakken werden daarin opgenomen.
Metamorfose, uit de vorm breken is zo wezenlijk in Vromans poëzie. Opsteigeren, omkantelen op mijn mond …. . Zo prachtig.
Marinus
Bij het honderdste bericht
De honderdman zwerft
waar springvloed de kust raakt
bij een kleurrijke slufter misschien
waar vogels nu snel hun kreken verlaten
voor een overtijvlucht
naar het blinkende land
dat een woud van abelen
in zilten pracht bewaart
visdiefjes wachten hun voedsel
van een nawereld op het wad
dat eeuwig traagzaam groeit en slinkt
en reist waar wind en stromen heersen
en vogels ’s zomers laagtij vieren
zo heeft een zwerver hun aankomst beschreven
zijn vleugels om te overtijen
aan een herwonnen kust.
Marinus