Meesters

Je leest soms iets wat je als meesterlijk waardeert. Op deze pagina is daar ruimte voor. De keuze is vrij willekeurig, afhankelijk van de aanleiding die in een moment gegeven is. Ik begin met Amsterdammer Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618). In zijn Groot Lied-Boek dat postuum in 1622 werd uitgegeven, staat het prachtige Wat dat de wereld is. De eerste twee strofen van de tien volgen hier.

Wat dat de wereld is,

Dat weet ik al te wis,

God beter ’t door ’t verzoeken,

Want ik heb daar verkeerd

En meer van haar geleerd

Als van de beste boeken.

 

Want of ik schoon al las

Hetgeen zo kunstig was

Als goddelijk geschreven,

’t En ging ter ziel noch zin

Zo nijver mij niet in

Als ’t eigen zelfs beleven.

Zo modern keek Bredero naar zijn eigen tijd.

Lucebert (1924-1994) bracht als “keizer van de Vijftigers” na de Tweede Wereldoorlog een ommekeer teweeg in de Nederlandse poëziewereld. Hij was ook een van de Cobraschilders. In deze tijd heeft wat men altijd noemde / Schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand/ Zij troost niet meer de mensen/ Zij troost de larven de reptielen de ratten/ Maar de mens verschrikt zij/ en treft hem met het besef/ Een broodkruimel te zijn op de rok van het universum dichtte hij, die de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking wilde brengen.

Nog een citaat (uit zijn gedicht Mijn gedicht in de bundel Amulet van 1957).

ik ben de stem die geen stem geeft

aan wat al reeds stem heeft

maar die op een pijnlijk zwijgen

het wonderbeeld van een woord legt

en als het dan van alle angst genezen is

weet wat ik met dit alles heb gezegd

het gedicht is een amulet

Daarom zullen we Lucebert blijven lezen.

Antwerpenaar Paul van Ostaijen (1896-1928) had na de Eerste Wereldoorlog al de weg gewezen naar een nieuwe poëzie. Hij zag het failliet van de oude wereld en kwam via dadaïsme en expressionisme uit bij de poésie pure voor een nieuw levensgevoel. Hij werd daarbij geïnspireerd door politieke en artistieke contacten in Berlijn tijdens zijn verblijf daar van 1918 tot 1921.

Vlerken

Nachtelik vliegen vogels van

de wilde wingerd weg

Schrikbeladen klapperen vlerken

dof

in deemstering

Knakgeluid van takken veelvuldig kort

ontsluieren vlerken

éen ogenblik

niet-herkenbare ruimten

de ruimte is van knakkende

vlerken

vol

Plotseling zijn vogels

schrikgeschud

ons

tot-dingen-gestolde Angst

Ida Gerhardt (1905-1997)Aan de Merwede bij Gorcum is dit rivierbaken aangebracht met een citaat uit haar werk ter herinnering aan de dichteres, die in deze stad geboren werd. De Nederlandse rivieren hebben haar steeds geïnspireerd. De bovenstaande tekst is te vinden in haar bundel Het sterreschip uit 1979. De klassieke wereld – zij was lerares oude talen- en de streng geordende elementen van het rivierlandschap spiegelen elkaar voor haar en roepen een taalwereld op waarin de emoties over tegenstellingen zich kunnen schuilhouden.

God weet: ik heb mijn verzen uitgestort

voor wie ik nimmer zag noch ooit zal zien.

Opdracht vol raadselen. Het uur is kort.

Misschien is het een erfgenaam: nadien,

wanneer ik zelf tot stof zal zijn verdord.

Een kind dat in dit land geboren wordt.

****

Gerrit Achterberg (1905-1962) kende een tragische levensloop, maar de poëzie maakte hem sterk. De eerste regel van zijn Grafschrift luidt Van dood in dood gegaan, totdat hij stierf. De gestorven geliefde was zijn grote thema, dat hij tal van gedaanteverwisselingen gaf. De bundel Hoonte (1949)vormt een uitzondering met een meer directe beleving van levensmomenten. In 1946 was hij in Neede (Achterhoek) getrouwd met de Wageningse Cathrien van Baak. Zijn poëzieopvatting bracht hem naar beelden waarin de taal tastbaarheid geeft. Het volgende gedicht uit Hoonte weerspiegelt dat.

Dichtkunst

De dikke dronken zwermen van gevoelen

krijgen bestel, wanneer ze in de taal

op woorden samentrekken, die ze schaal

geven, zodat ze tot kristal verkoelen.

 

De dichter weet het tijdstip te voorvoelen

waarop zich deze werking integraal

voltrekken zal, het woordmateriaal                                                                   

wentelt in hem met een donker bedoelen.

                                      

Aan beide kanten worden kansen wakker.

Begrip en lust bewegen naar elkaar.

Hartstocht en rede komen in contact.

 

Het scala schokt. De symmetrie verstrakt.

Uit alle lijnen klimmen steile vlakken

tegen de nu gevonden evenaar.

*

Uit de bundel Morendo (1944) is het volgende gedicht.

Illusie

Dit zijn de herfsten met de lange grassen

en de onnoembare herinneringen,

daar wuivende bovenuitgewassen

in de voetstappen die vergingen.

 

En deze herboren sidderingen

komen in eeuwenoud verrassen,

zich weer in bloed en adem passen,

alsof wij heden samengingen.

*

Jan Jacob Slauerhoff (1898-1936) dichtte over verlangen naar een (onmogelijke) gelukservaring in een voorbije tijd, in een andere cultuur, zoals in het onderstaande gedicht.

Grafbeeld van Nôfrit

Was ’t waar dat uit balsemend Verleden

Lichamen wel, geen levens komen bloot,

Waart gij dan zo gebleven:

Uw lieflijkheden

als ingehouden adem door uw leden?

Gij zijt niet dood

En zult, als ik vertrouw, bewegen!

 

Begint uw borst te beven!

Worden uw trekken zachter,

Uw ogen groot?

Uw armen weren uw gewaden achter

Uw tenger lijf, gij komt naar voren

Alsof ge een diep gevaar ontvloodt,

 

Is het dan mooglijk naar elkaar te leven,

Zover uiteen geboren,

Over een tijd die mij van  u verstoot?

Een vloedgolf gaat door alle eeuwenzeeën,

Een baar bewoog ons tweeën…….

Als leefde ik vroeger en waart gij niet dood.

Plaats een reactie