Ik wandel meanders van een beek,
veraf de torens in het dorp
die onderweg zijn naar elkaar,
een oude en een jongere gestalte.
De loop van het water zal ze weer scheiden.
Waar ijsvogels schuilen en fluiten
ervaar ik soms wat er beweegt in mij,
nog ongestemde tonen en kleuren.
Al wat er leeft bleef in de seizoenen,
winterse somberheid voorjaarstuimel
zomerlicht of herfstwoede op weg
naar de klank van een zeldzaam uur
waarin men een prelude hoort,
verwonnen tijd, een carillon dat speelt.
Marinus,
maart 2012