De man met de lier bezingt bij het vuur
wat de zomer hem bracht op het land,
in de winterse nacht schuilt
een sneeuwland dat dwarrelt
naar kale aarde, waar de tuin was
voor het kind dat werd belaagd
om wat het zonder weten zocht
in een labyrint van losgezongen dagen.
Woede werd achtergelaten
kleurige waaiers openden zich
als begin van nieuwe levenspaden.
Het lied klinkt nog zo helder na
op weg door het sneeuwwitte duister
waarin de vertolker huiswaarts gaat.
Maarten ‘Marinus’ van Kessel,
februari 2012