We blijven nog bij Slauerhoff (zie het vorige gedicht). Zijn verlangen werd gedragen in fernweh, die hem o.a voerde naar Zuid-Amerika. Maar voor de kust van Brazilië passeerde het schip waarop hij scheepsarts was nog het eilandje Fernando de Noronha, dat de bijnaam ‘de vinger Gods’ draagt. Het herinnerde hem door de vorm aan het geestesklimaat van Nederland dat hij verlaten had. Een verstikkend geloof en zondebesef zag hij er metaforisch weer voor zich.
Fernando de Noronha
De vinger Gods – een steile plompe rots
Staat op ‘t genaadloos strak azuur gericht.
De ballingen op deze bruine schots
Zijn ook gevangenen van zee en licht.
Ontsnappingspogingen mislukken steeds,
Het vasteland is duizend mijlen ver;
Wel zijn drie hunner, vroeger, zeilend er
Geland, maar als verdorste lijken reeds.
Nooit heb ik in de neevlen van het Noorden –
Die winters dempen weiden, sloten dicht,
Waarin wanhopige boeren zich vermoorden,
Door Godsdienst en Geweten streng gericht –
Bevroed dat er een land van zonneschijn,
Waar ook de dorste rots bloei moet ontvangen,
Zo godvergeten desolaat kon zijn
Dat het naar ‘t land der wolken doet verlangen.
Een eiland, wel voor eeuwig vastgelopen
In den staalblauwen harden hemelkring,
Een ballingschap die niets meer heeft te hopen
Van een aardbeving of omwenteling.
Lees ook onderaan de pagina Meesters het gedicht Grafbeeld van Nôfrit.