Lage mantelbomen blazen
een weemoedig lied voor haar
over parnassiaanse zomergasten
in een nooit gesloten badseizoen.
Bij de lege villa op het duin
verwacht zij weer – met licht
bewegen naar een nieuwe dans –
de schilder op het strand gezeten.
Achter hem het geometrische landschap,
overal de koele weidsheid
in een schaarse ochtendzon.
Een wachter die de branding schouwt,
herneemt zich aan de einder
alsof hij huiswaarts voer.
Marinus